De klarinet is een familie van houtblazers. Het heeft een enkel riet mondstuk, een rechte, cilindrische buis met een bijna cilindrische boring en een wijd uitlopende beker. Een persoon die een klarinet speelt, wordt een klarinettist (soms gespelde klarinettist) genoemd.
Hoewel de gelijkenis in geluid tussen de vroegste klarinetten en de trompet een aanwijzing voor de naam kan bevatten, kunnen er andere factoren een rol hebben gespeeld. Tijdens de laatbarok stelden componisten als Bach en Händel nieuwe eisen aan de vaardigheid van hun trompetters, die vaak moeilijke melodische passages moesten spelen in het hoge, of zoals het genoemd werd, klaroenregister. Omdat de trompetten van deze tijd geen kleppen of zuigers hadden, zouden melodische passages vaak het gebruik van het hoogste deel van het bereik van de trompet vereisen, waar de harmonischen dicht genoeg bij elkaar waren om toonladders van aangrenzende noten te produceren, in tegenstelling tot de tussenruimte of arpeggio's van het onderste register. De trompetpartijen die deze specialiteit vereisten, stonden bekend onder de term clarino en dit ging op zijn beurt van toepassing op de muzikanten zelf. Het is waarschijnlijk dat de term klarinet afkomstig is van de verkleinende versie van de 'klaroen' of 'clarino' en er is gesuggereerd dat klarinospelers zichzelf hebben kunnen helpen door bijzonder moeilijke passages te spelen op deze nieuw ontwikkelde 'mock-trompetten'.